Tante Tilly

Blog
Algemeen

In juni 1923 werd ze geboren in de stad, waar ook ik ter wereld kwam en getogen ben. In het “Oude Noorden, zoals dat gedeelte van Rotterdam genoemd wordt.  In een straat van die volkswijk, waar, zoals ze dat beeldend uitdrukte, wanneer je een grote maat schoenen hebt, alle deuren openschopte. Dochter van een havenarbeider, die te weinig verdiende om van te leven en te veel om van dood te gaan. Gelukkig viel er wel een iets uit een hijs of van een handkar. Tante trouwde met oom Wout en ze gingen wonen Spangen, een wijk aan de westkant van de stad. Zij en oom Wout kregen 5 kinderen. Tante nam nooit een blad voor de mond en was niet gewoon een taal met veel zwachtels te spreken. Het maakte haar niet bij iedereen geliefd, maar ik ervoer het als een weldadige puurheid. Soms kocht ze, terwijl ze het bepaald niet breed had, een dure bos bloemen voor zichzelf, met als slogan: “Laat de armoe de p…. maar krijgen”. 

Oud geworden was ze verhuisd naar de Achterhoek, waar haar oudste zoon met zijn gezin woonde. Regelmatig zocht ik haar op, nadat oom Wout was gestorven en ik in de dienst voorafgaande aan zijn begrafenis mocht voorgaan. “Dat mot je voor mij ook doen,” had tante Tilly me gezegd en wie was ik om haar tegen te spreken. Gaandeweg weken haar krachten. In de laatste gesprekken, die we voerden vertelde ze me over het “vergeten” bombardement. Zozeer terecht is die betiteling blijkbaar, dat ik eerst niet wist waar ze over sprak. Het was me bekend dat Rotterdam in de meidagen van 1940 is platgebombardeerd. Je kunt het zeer goed aan het centrum van de stad zien en onze ouders namen ons elke 4e mei mee naar de dodenherdenking en naar het beeld “de verwoeste stad” van Ossip Zadkine, in de volksmond Jan Gat genoemd en door een grapjas eens beschreven als het beeld, waar zijn leidinggevende model voor had gestaan. Zijn chef keek immers ook alleen naar boven, had geen hart in zijn lijf en zijn handen stonden verkeerd. Voor het woord “handen” bezigde hij een krachtiger term, maar dat is niet de taal, die je bezigt op een site als deze. In maart 1943, het jaar van het vergeten bombardement, had tante openbare belijdenis van het geloof afgelegd, in de Matthenesserkerk. Die dienst ging gewoon door, ondanks dat een belijdeniscatechisante, bij het “vergeten” bombardement was omgekomen. De predikant moet gedacht hebben, het belijden van de naam van Christus zal niet wijken voor de Nazi’s, een grootse variant op tante’s “laat de armoe de p…. maar krijgen.” Als tekst kreeg tante Til, bij haar belijdenis mee Hebreeën 13 vers 14. “We hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende.” Ze dacht bij de stad aan haar geliefde Rotterdam en bij het niet blijvende, aan haar leven dat naar het einde ging. Al pratend kwamen we erop, dat het woord uit Hebreeën 13, wel eens vooral kon slaan op Jeruzalem, op de tempel, die er destijds stond, de woonplaats van God te midden van Zijn volk. Bij het woord “stad” zullen de Hebreeën, Messias belijdende christenen, aan de heilige stad gedacht hebben. We spraken erover, dat wat je steunt in je leven met God kan wegvallen. Het op de zondag samenkomen als gemeente, om samen gericht te zijn op wat de Opgestane je te zeggen heeft, het met broeders en zusters bidden en de lofzang gaande houden, de kringen etc. Tante was te oud om aan dat alles deel te nemen. Ze miste het. Wij zijn in deze corona-crisis ook daarvan verstoken en dat ervaren velen als zwaar. De steun, die de liturgie en de gemeenschap biedt voor het leven met God ontbreekt meer en meer. We hebben hier geen blijvende stad. Dat is de realiteit. Niet minder werkelijk is dat we de komende stad zoeken en uitgaan buiten de legerplaats, waar de Gekruisigde, die is verrezen, ons en Zijn lijdende wereld opzoekt, Goddank. Tante Tilly is jaren geleden gestorven.

Till we meet again.

Dick van de Linde